|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
|
1) | Weest mijn navolgers, gelijkerwijs ook ik van Christus.1) |
2) | En ik prijs u, broeders, dat gij in alles mijner2) gedachtig zijt, en de inzettingen3) behoudt, gelijk ik die u overgegeven heb. |
3) | Doch ik wil, dat gij weet,4) dat Christus het Hoofd is5) eens iegelijken mans,6) en de man het hoofd der vrouw, en God het Hoofd van7) Christus. |
4) | Een iegelijk man, die bidt of8) profeteert,9) hebbende iets op het10) hoofd, die onteert11) zijn eigen hoofd; |
5) | Maar een iegelijke vrouw, die12) bidt of13) profeteert met ongedekten hoofde, onteert haar14) eigen hoofd; want het is een en hetzelfde,15) alsof haar het haar afgesneden ware. |
6) | Want indien een vrouw niet gedekt is, dat zij ook geschoren16) worde; maar indien het lelijk is voor een vrouw geschoren te zijn,17) of het haar afgesneden te18) hebben, dat zij zich dekke. |
7) | Want de man moet het hoofd niet dekken, overmits hij het beeld en19) de heerlijkheid Gods20) is; maar de vrouw is de heerlijkheid des mans.21) |
8) | Want de man is uit de vrouw niet,22) maar de vrouw is uit den man. |
9) | Want ook is de man niet geschapen om de vrouw,23) maar de vrouw om den man.24) |
10) | Daarom moet de vrouw een macht op het hoofd hebben, om der engelen wil.25)26) |
11) | Nochtans is noch27) de man zonder de vrouw, noch de vrouw zonder den man, in den Heere.28) |
12) | Want gelijkerwijs de vrouw uit den man is,29) alzo is ook de man door de vrouw;30) doch alle dingen zijn uit God.31) |
13) | Oordeelt gij onder32) uzelven: is het betamelijk, dat de vrouw ongedekt God bidde? |
14) | Of leert u ook de natuur zelve33) niet, dat zo een man lang haar draagt, het hem een oneer is?34) |
15) | Maar zo een vrouw lang haar draagt, dat het haar een eer is; omdat het lange haar voor een deksel haar is35) gegeven? |
16) | Doch indien iemand schijnt twistgierig te zijn,36) wij hebben zulke gewoonten niet, noch de Gemeenten Gods.37)38) |
17) | Dit nu, hetgeen39) ik u aanzegge, prijs ik niet, namelijk dat gij niet tot beter, maar41) tot erger samenkomt.40) |
18) | Want eerstelijk, als gij samenkomt in de Gemeente,42) zo hoor ik, dat43) er scheuringen zijn onder44) u; en ik geloof het ten45) dele; |
19) | Want er moeten ook46) ketterijen47) onder u zijn,48) opdat degenen, die oprecht zijn,49) openbaar mogen50) worden onder u. |
20) | Als gij dan bijeen samenkomt, dat51) is niet des52) Heeren avondmaal eten. |
21) | Want in het eten neemt53) een iegelijk te voren55) zijn eigen avondmaal;56) en deze is hongerig,57) en de andere is dronken.54) |
22) | Hebt gij dan geen huizen, om er te eten en te drinken? Of veracht gij de59) Gemeente Gods, en beschaamt gij60) degenen, die niet hebben? Wat zal ik u zeggen? Zal ik u prijzen? In dezen prijs ik61) u niet.58) |
23) | Want ik heb62) van den Heere63) ontvangen, hetgeen ik ook u overgegeven heb,64) dat de Heere Jezus65) in den nacht, in welken Hij verraden werd, het brood nam; |
24) | En als Hij gedankt had, brak Hij het, en zeide: Neemt, eet, dat is Mijn lichaam, dat voor u gebroken wordt; doet dat tot Mijn gedachtenis. |
25) | Desgelijks nam Hij ook den drinkbeker, na het eten des avondmaals, en zeide: Deze drinkbeker is het Nieuwe Testament in Mijn bloed. Doet dat, zo dikwijls als gij dien zult drinken, tot Mijn gedachtenis.66) |
26) | Want zo dikwijls als gij dit brood zult67) eten, en dezen drinkbeker zult68) drinken, zo verkondigt den69) dood des Heeren, totdat Hij komt.70) |
27) | Zo dan, wie onwaardiglijk dit brood eet, of den drinkbeker des Heeren drinkt, die zal schuldig zijn aan72) het lichaam en bloed des Heeren.71) |
28) | Maar de mens beproeve zichzelven,73) en ete alzo74) van het brood,75) en drinke van den drinkbeker.76) |
29) | Want die onwaardiglijk eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelven een oordeel,77) niet onderscheidende het78) lichaam des Heeren. |
30) | Daarom zijn onder79) u vele zwakken en kranken, en velen slapen.80) |
31) | Want indien wij onszelven oordeelden, zo zouden81) wij niet geoordeeld worden.82) |
32) | Maar als wij83) geoordeeld worden, zo worden wij van den Heere getuchtigd, opdat wij met de wereld niet zouden veroordeeld worden. |
33) | Zo dan, mijn broeders, als gij samenkomt om te eten,84) verwacht elkander.85) |
34) | Doch zo iemand hongert, dat hij te huis ete, opdat gij niet tot een oordeel87) samenkomt. De overige dingen88) nu zal ik verordenen, als ik zal gekomen zijn.86) |